Vakantie en verlof

Hoofdstuk 6 Vakantie en verlof

 
 

§1 | VAKANTIE

 

Artikel 6.1 | Wettelijke vakantie-uren

 
  1.  

    In elk kalenderjaar heeft de werknemer recht op wettelijke vakantie ter grootte van vier maal de formele arbeidsduur per week met behoud van salaris en salaristoelage(n).

  2.  

    De wettelijke vakantie-uren vervallen 12 maanden na het kalenderjaar waarin deze vakantie-uren zijn opgebouwd. De vakantie-uren vervallen niet als:

    1.  

      de werknemer om medische redenen redelijkerwijs niet in staat was om vakantie op te nemen; of

    2.  

      opname door bedrijfs- of dienstbelangen niet mogelijk was.

  3.  

    De werknemer kan verzoeken de wettelijke vakantie-uren in te zetten voor een langere vakantieperiode. De werkgever kan daarvoor de termijn in lid 2 verlengen.

 

Artikel 6.2 | Bovenwettelijke vakantie-uren

 
  1.  

    In elk kalenderjaar heeft de werknemer recht op 57,6 bovenwettelijke vakantie-uren naast de vakantie in artikel 6.1 lid 1.

  2.  

    De werkgever kan van de vakantie in lid 1 maximaal 2 dagen aanwijzen als feestdagen in artikel 6.6 onder h en/of als verplichte sluitingsdagen.

  3.  

    In afwijking van lid 1 behoudt de werknemer die op 1 januari 2025 recht had op meer dan 57,6 bovenwettelijke vakantie-uren en die geboren is vóór 1 januari 1963, recht op zijn bovenwettelijke vakantie-uren tot het einde van het dienstverband.

  4.  

    In afwijking van lid 1 wordt voor de werknemer die op 1 januari 2025 recht had op meer dan 57,6 bovenwettelijke vakantie-uren en die geboren is op of na 1 januari 1963, zijn recht op bovenwettelijke vakantie-uren met ingang van 1 januari 2025 jaarlijks teruggebracht met 7,2 uur tot het recht 57,6 bovenwettelijke vakantie-uren is.

 

Artikel 6.3 | Bovenwettelijke vakantie-uren bij onregelmatig werken en beschikbaarheidsdienst

 
  1.  

    In elk kalenderjaar heeft de werknemer recht op 14,4 uur bovenwettelijke vakantie als hij:

    1.  

      regelmatig en overwegend op onregelmatige uren werkt in artikel 3.11; of

    2.  

      regelmatig en in belangrijke mate beschikbaar moet zijn in artikel 3.13.

  2.  

    De 14,4 uur geldt ook voor werknemers met een deeltijddienstverband.

 

Artikel 6.4 | Verkoop van bovenwettelijke vakantie-uren

 
  1.  

    De werknemer kan elk kalenderjaar maximaal 72 bovenwettelijke vakantie-uren verkopen. Voor de werknemer met een deeltijddienstverband wordt dit aantal naar rato vastgesteld.

  2.  

    Bovenwettelijke vakantie-uren die de werknemer heeft gekocht uit het IKB, kan hij niet verkopen.

  3.  

    De werkgever wijst een verzoek in lid 1 toe, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

 

§2 | VERLOF

 

Artikel 6.5 | Verlofsparen

 
  1.  

    De werknemer kan verlofsparen.

  2.  

    De verlofspaaruren verjaren niet.

  3.  

    bronnen van de verlofspaaruren zijn:

    1.  

      het verlof uit de overwerkvergoeding in artikel 3.19 lid 6, onder b;

    2.  

      de bovenwettelijke vakantie-uren gekocht uit het IKB in artikel 4.3 lid 1, onder a;

    3.  

      de bovenwettelijke vakantie-uren artikel 6.2;

    4.  

      de bovenwettelijke vakantie-uren bij onregelmatig werken en beschikbaarheidsdienst in artikel 6.3;

    5.  

      het verlof uit de voormalige verlofspaarmogelijkheid in artikel 6.18.

  4.  

    De werknemer kiest uit lid 3 welke uren hij spaart.

  5.  

    De werknemer met een voltijdsdienstverband mag op 31 december van een kalenderjaar maximaal 3600 uren verlof hebben. Hieronder vallen de verlofspaaruren, de wettelijke vakantie-uren, de bovenwettelijke vakantie-uren en andere (compensatie)verlofuren.

  6.  

    Als de werknemer verlofspaaruren opneemt voor een periode van een maand of langer, gelden de leden 7 tot en met 13.

  7.  

    Het spaarverlof:

    1.  

      duurt minimaal 1 maand en maximaal 18 maanden in een periode van 5 jaar;

    2.  

      wordt voor maximaal 1 periode per kalenderjaar gegeven.

  8.  

    De werkgever kan afwijken van lid 7.

  9.  

    De werknemer dient het verzoek minimaal 3 maanden voor de gewenste ingangsdatum in.

  10.  

    Het spaarverlof kan tussentijds niet worden beëindigd. Dit kan alleen als de werkgever en de werknemer hiermee instemmen.

  11.  

    Een verzoek om spaarverlof direct voorafgaand aan de pensionering wordt voor maximaal 36 maanden toegekend, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

  12.  

    Is de werknemer die voor een deel van zijn formele arbeidsduur verlofspaaruren opneemt, arbeidsongeschikt, dan eindigt het verlof met ingang van de vijftiende kalenderdag van arbeidsongeschiktheid.

  13.  

    Is de werknemer, die voor zijn volledige formele arbeidsduur verlofspaaruren opneemt, langer dan 14 kalenderdagen arbeidsongeschikt, dan kan de werkgever in schrijnende gevallen besluiten het spaarverlof te beëindigen. Dit kan niet wanneer er sprake is van spaarverlof voorafgaand aan pensionering.

  14.  

    De werknemer neemt voor het einde van de arbeidsovereenkomst zijn verlofspaaruren zoveel mogelijk op in overleg met de werkgever.

 

§2.1 | FEESTDAGEN

 

Artikel 6.6 | Feestdagen en ruilen feestdagen

 
  1.  

    De werknemer heeft verlof met behoud van salaris en salaristoelage(n) op:

    1.  

      Nieuwjaarsdag;

    2.  

      tweede Paasdag;

    3.  

      Koningsdag;

    4.  

      Bevrijdingsdag;

    5.  

      Hemelvaartsdag;

    6.  

      tweede Pinksterdag;

    7.  

      eerste en tweede Kerstdag;

    8.  

      lokale feestdagen aangewezen door de werkgever als in artikel 6.2 lid 2.

  2.  

    Met ingang van 1 januari 2026 kan de werknemer tweede Paasdag en/of tweede Pinksterdag omruilen voor een andere feest- en/of herdenkingsdag die verband houdt met religie, culturele achtergrond, nationaliteit of levensovertuiging. Daarbij gelden de volgende voorwaarden: 

    1.  

      na het omruilen geldt bij het werken op tweede Paasdag en/of tweede Pinksterdag géén toelagen;

    2.  

      bij ziekte op de gekozen andere feestdag en/of herdenkingsdag, kan deze vrije dag niet op een andere dag worden gepland; en

    3.  

      een aanvraag voor het omruilen van de feestdag kan alleen worden gehonoreerd als de bedrijfsomstandigheden en/of de functie dit toelaten.

 

§2.2 | WAZO-VERLOF

 

Artikel 6.7 | Kortdurend zorgverlof

 
  1.  

    Het kortdurend zorgverlof komt voor 50% voor rekening van de werknemer en voor 50% voor rekening van de werkgever.

  2.  

    De werkgever en de werknemer komen samen de manier van verrekening van het verlof overeen. Verrekening met bovenwettelijke vakantie-uren is mogelijk.

 

Artikel 6.8 | Langdurend zorgverlof

 
  1.  

    De werknemer met langdurend zorgverlof krijgt 50% van het salaris en salaristoelage(n) doorbetaald.

  2.  

    Arbeidsongeschiktheid van de werknemer tijdens het langdurend zorgverlof leidt niet tot opschorting van het langdurend zorgverlof.

  3.  

    Is de werknemer 7 kalenderdagen arbeidsongeschikt tijdens het langdurend zorgverlof, dan krijgt de werknemer vanaf de achtste kalenderdag weer het volledige salaris en salaristoelage(n).

 

Artikel 6.9 | Zwangerschaps- en bevallingsverlof

 
  1.  

    De werknemer met zwangerschaps- en bevallingsverlof krijgt het volledige salaris en salaristoelage(n) doorbetaald.

  2.  

    De werknemer werkt mee aan de aanvraag en de uitbetaling van de Wazo-uitkering.

  3.  

    De Wazo-uitkering wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de werknemer in lid 1 recht heeft.

  4.  

    Handelingen of nalaten van handelingen door de werknemer kunnen gevolgen hebben voor de Wazo-uitkering. De uitkering kan worden verminderd, geheel of gedeeltelijk geweigerd, of een boete kan worden opgelegd. Is sprake van schuld van de werknemer, dan wordt de volledige Wazo-uitkering op het salaris en salaristoelage(n) verminderd.

 

Artikel 6.10 | Betaald ouderschapsverlof

 
  1.  

    De werknemer heeft recht op betaald ouderschapsverlof als hij recht heeft op maximaal 26 weken ouderschapsverlof.

  2.  

    De werknemer met ouderschapsverlof krijgt gedurende maximaal 13 keer de formele arbeidsduur per week een percentage van zijn salaris en salaristoelage(n) doorbetaald. Bij een voltijddienstverband is dit 468 uur. Het percentage is:

     
    • Salaris
      Percentage doorbetaling salaris en salaristoelage(n)
    • Lager dan of gelijk aan het maximum van salarisschaal 2
       
      80%
    • Hoger dan het maximum van schaal 2, maar lager dan of gelijk aan het maximum van salarisschaal 4
       
      70%
    • Hoger dan het maximum van salarisschaal 4
       
      50%
  3.  

    Als uitgangspunt bij het bepalen van het percentage in lid 2 geldt het salaris van een voltijddienstverband bij aanvang van de opname van het betaald ouderschapsverlof.

  4.  

    De werknemer kan in afwijking van lid 2 kiezen voor:

    1.  

      een hoger percentage doorbetaling van salaris en salaristoelage(n) met als gevolg dat het aantal uren betaald ouderschapsverlof minder wordt dan 468 uur, of

    2.  

      een lager percentage doorbetaling van salaris en salaristoelage(n) met als gevolg dat het aantal uren betaald ouderschapsverlof meer wordt dan 468 uur.

  5.  

    De werknemer kan 1 keer kiezen uit de onderstaande mogelijkheden. Het gekozen percentage betaald ouderschapsverlof geldt voor alle verlofaanvragen per kind.

     
 
  1.  

    Het recht op betaald ouderschapsverlof is korter dan 13 weken als het betaalde ouderschapsverlof in lid 2 wordt gecombineerd met de Wazo-uitkering geregeld in artikel 6.10a. Dan geldt de volgende rekenformule:

    1.  

      (x weken recht gedeeld door 13 weken) keer het aantal uren in het schema in lid 4.

       
  2.  

    De werknemer mag tijdens het betaald ouderschapsverlof geen betaald werk verrichten. De werkgever kan hierover aanvullende regels stellen.

  3.  

    Bij twee- of meerlingen bestaat voor 1 kind recht op betaald ouderschapsverlof. Dit lid vervalt met ingang van 1 oktober 2025.

  4.  

    In de sector gemeenten heeft een werknemer voor hetzelfde kind maar 1 keer recht op betaald ouderschapsverlof.

 

Artikel 6.10a | Betaald ouderschapsverlof en samenloop met Wazo-uitkering

 
  1.  

    De werknemer die tijdens het 1e levensjaar van het kind het betaald ouderschapsverlof in artikel 6.10 combineert met het wettelijk betaald ouderschapsverlof krijgt maximaal 9 weken zijn salaris en salaristoelage(n) voor 100% doorbetaald. Voor de resterende periode betaald ouderschapsverlof geldt artikel 6.10

  2.  

    De lengte van de resterende periode betaald ouderschapsverlof als in artikel 6.10 hangt af van hoeveel weken 100% betaald ouderschapsverlof als in lid 1 de werknemer heeft opgenomen in het 1e levensjaar van het kind. De volgende combinaties zijn mogelijk:

  3.  

    De werknemer kan in afwijking van lid 1 en 2 kiezen om in het 1e levensjaar van het kind alleen gebruik te maken van het wettelijk betaald ouderschapsverlof zonder de doorbetaling van 100% van zijn salaris en salaristoelage(n). De werknemer krijgt dan de wettelijke uitkering voor maximaal 9 weken. Daarnaast houdt de werknemer recht op betaald ouderschapsverlof voor maximaal 13 weken als in artikel 6.10.

  4.  

    Bij twee- of meerlingen bestaat voor 1 kind recht op 100% betaald ouderschapsverlof als in lid 1. Dit lid vervalt met ingang van 1 oktober 2025.

 

Artikel 6.10b | Geldend met ingang van 1 januari 2026 | Ouderschapsverlof meeroudergezinnen

 
  1.  

    De werknemer die ouder is in een meeroudergezin en geen familierechtelijke betrekking heeft maar wel duurzaam de verzorging en de opvoeding van een kind als eigen kind op zich heeft genomen, heeft recht op ouderschapsverlof tot het achtste levensjaar van het kind. Het betreft:

    1.  

      13 weken betaald ouderschapsverlof gelijk aan de regeling in artikel 6.10 lid 2 tot en met lid 8 en artikel 6.10a, en

    2.  

      13 weken onbetaald ouderschapsverlof, aangezien er geen recht bestaat op Wazo-verlof. De omvang van het verlof wordt anders berekend. Zie lid 3 en 4

  2.  

    De werknemer maakt bij de werkgever aannemelijk dat hij onderdeel uitmaakt van een meeroudergezin om van het recht in lid 1 gebruik te kunnen maken. Dat kan door middel van:

    1.  

      een meerouderschapsplan, of 

    2.  

      een meerouderschapsovereenkomst, of

    3.  

      andere schriftelijke documenten die de duurzame verzorgings- en opvoedingsrol bevestigen.

  3.  

    In afwijking van artikel 6.10 en 6.10a, hangt de omvang van het betaald ouderschapsverlof in lid 1a af van de mate waarin de werknemer feitelijk zorg draagt voor het kind. De berekeningsmethode is:

    1.  

      het gemiddeld aantal dagen per werkweek dat de werknemer feitelijk zorg draagt of gaat dragen voor het kind, berekend over een periode van drie maanden. Dit getal wordt de teller van de breuk. De noemer van de breuk is het getal 5;

    2.  

      deze breuk vermenigvuldigen met het recht op betaald ouderschapsverlof in de cao: de formele arbeidsduur per week keer 13 weken.
      Bij een voltijds dienstverband en een volledige zorgtaak betekent dit dat het aantal uur betaald ouderschapsverlof waarop de werknemer recht heeft gelijk is aan 468 uur. Verkregen door 5 dagen/5 dagen keer (36 uur keer 13 weken).

  4.  

    De berekeningsmethode in lid 3 is ook van toepassing op het berekenen van de omvang van het onbetaalde ouderschapsverlof in lid 1b.

  5.  

    Als de werknemer gebruik maakt van de keuzemogelijkheid gelijk aan artikel 6.10a lid 3, krijgt hij van de werkgever maximaal 9 weken doorbetaald aangezien er geen recht is op de wettelijke uitkering. De werknemer krijgt dan 70% van zijn dagloon, tot 70% van het maximum dagloon.

 

Artikel 6.11 | Aanspraken tijdens onbetaald Wazo-verlof

 
  1.  

    Over onbetaald Wazo-verlof krijgt de werknemer geen salaris, salaristoelagen, vergoedingen en uitkeringen op grond van de cao.

  2.  

    Tijdens onbetaald Wazo-verlof krijgt de werknemer, in afwijking van lid 1, wel de gehele tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering zoals in artikel 3.24.

  3.  

    Tijdens onbetaald Wazo-verlof blijft het verhaal van de pensioenpremies voor de werknemer en de werkgever gelijk aan het bedrag dat in het Pensioenreglement verschuldigd is.

  4.  

    Artikel 6.14 geldt niet voor onbetaald Wazo-verlof.

 

Artikel 6.12 | Adoptie- en pleegzorgverlof

 
  1.  

    De werknemer met adoptie- of pleegzorgverlof krijgt het volledige salaris en salaristoelage(n) doorbetaald.

  2.  

    De werknemer werkt mee aan de aanvraag en de uitbetaling van de Wazo-uitkering.

  3.  

    De Wazo-uitkering wordt in mindering gebracht op het bedrag waarop de werknemer in lid 1 recht heeft.

  4.  

    Handelingen of nalaten van handelingen door de werknemer kunnen gevolgen hebben voor de Wazo-uitkering. De uitkering kan worden verminderd, geheel of gedeeltelijk geweigerd, of een boete kan worden opgelegd. Is sprake van schuld van de werknemer, dan wordt de volledige Wazo-uitkering op het salaris en salaristoelage(n) verminderd.

  5.  

    Is de werknemer tijdens adoptie- en pleegzorgverlof arbeidsongeschikt, dan schort dit de termijnen in artikel 7.1 niet op.

 

§2.3 | ANDERE VORMEN VAN VERLOF

 

Artikel 6.13 | Huwelijk of geregistreerd partnerschap

 

Op de dag dat de werknemer in het huwelijk treedt, of de dag waarop de werknemer een geregistreerd partnerschap of een notarieel samenlevingscontract aangaat, krijgt hij verlof met behoud van salaris en salaristoelage(n).

 

Artikel 6.14 | Onbetaald verlof

 
  1.  

    De werknemer die minimaal 12 maanden in dienst is, kan om onbetaald verlof verzoeken.

  2.  

    Het onbetaalde verlof:  

    1.  

      duurt minimaal 1 maand en maximaal 18 maanden in een periode van 5 jaar;

    2.  

      wordt voor maximaal 1 periode per kalenderjaar gegeven.

  3.  

    De werkgever kan afwijken van lid 1 en 2.

  4.  

    De werknemer dient het verzoek minimaal 3 maanden voor de gewenste ingangsdatum in.

  5.  

    Het onbetaalde verlof kan tussentijds niet worden beëindigd. Dit kan alleen als de werkgever en de werknemer hiermee instemmen.

  6.  

    Een verzoek om onbetaald verlof direct voorafgaand aan de pensionering wordt voor maximaal 36 maanden toegekend, tenzij zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich daartegen verzetten.

  7.  

    Over onbetaald verlof krijgt de werknemer geen salaris, salaristoelagen, vergoedingen en uitkeringen op grond van de cao.

  8.  

    Tijdens onbetaald verlof krijgt de werknemer, in afwijking van lid 7, wel de gehele tegemoetkoming in de kosten van de zorgverzekering zoals in artikel 3.25.

  9.  

    Tijdens de eerste 3 maanden van het onbetaald verlof blijft het verhaal van de pensioenpremies voor de werknemer en werkgever gelijk aan het bedrag dat in het Pensioenreglement verschuldigd is. Duurt het onbetaald verlof langer dan 3 maanden, dan verhaalt de werkgever met ingang van de vierde maand naast het verschuldigde werknemersdeel van de premies ook het verschuldigde werkgeversdeel van de premies op de werknemer. Bij gedeeltelijk verlof wordt het verhaal naar rato vastgesteld.

  10.  

    Voor de toepassing van lid 9 gelden periodes van onbetaald verlof die elkaar opvolgen binnen een periode van 6 weken als 1 periode.

 

Artikel 6.15 | Samenloop onbetaald verlof met zwangerschaps- en bevallingsverlof

 

Het onbetaald verlof eindigt op de eerste dag van het zwangerschaps- en bevallingsverlof.

 

Artikel 6.16 | Samenloop onbetaald verlof met arbeidsongeschiktheid

 
  1.  

    Is de werknemer die voor een deel van zijn formele arbeidsduur onbetaald verlof heeft arbeidsongeschikt, dan eindigt het verlof met ingang van de vijftiende kalenderdag van arbeidsongeschiktheid.

  2.  

    Is de werknemer die voor zijn volledige formele arbeidsduur onbetaald verlof heeft langer dan 14 kalenderdagen arbeidsongeschikt, dan kan de werkgever in schrijnende gevallen besluiten het onbetaald verlof te beëindigen. Dit kan niet wanneer er sprake is van verlof voorafgaand aan pensionering.

 

Artikel 6.17 | Politiek verlof

 
  1.  

    In aanvulling op artikel 7:643 BW heeft ook de werknemer die gekozen is als lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal verlof zonder behoud van salaris en salaristoelage(n).

  2.  

    De werkgever kan ter uitvoering hierover aanvullende regels stellen.

 

Artikel 6.18 | Geldend met ingang van 1 oktober 2025 | Gendertransitieverlof

 
  1.  

    De werknemer die in gendertransitie is of gaat, heeft binnen de sector gemeenten gedurende een periode van 10 jaar, recht op maximaal 24 weken transitieverlof met behoud van salaris en salaristoelage(n), voor de benodigde medische en niet-medische behandelingen.

  2.  

    Hersteltijd na een behandeling valt onder het transitieverlof en de werknemer hoeft zich niet ziek te melden. Hiervoor geldt een uitzondering: als de werknemer een medische behandeling ondergaat met arbeidsongeschiktheid als gevolg, dan valt dit onder arbeidsongeschiktheid volgens hoofdstuk 7.

  3.  

    De werknemer vraagt het verlof minimaal 2 maanden voorafgaand aan de ingangsdatum van het transitieverlof schriftelijk aan bij de werkgever.

  4.  

    De werknemer overlegt daarbij:

    1.  

      een verklaring van de geregistreerd behandelend arts;

    2.  

      de omvang van het transitieverlof;

    3.  

      de vermoedelijke duur; en

    4.  

      de gewenste spreiding van het verlof.

 

Artikel 6.19 | Geldend met ingang van 1 januari 2026 | Verlof voor reservisten

 
  1.  

    De werknemer die een opleiding volgt om reservist bij het ministerie van Defensie te worden, heeft recht op reservistenverlof. Tijdens de opleiding tot reservist betaalt de werkgever het werknemersdeel en het werkgeversdeel van de ABP-pensioenpremies.

  2.  

    Als de werknemer naast zijn functie bij de werkgever als reservist bij het ministerie van Defensie in dienst is, dan heeft de werknemer voor de uren dat de werknemer bij Defensie werkt, recht op reservistenverlof. Er bestaat geen recht op dit verlof als de werknemer tijdens zijn vakantie of opname van zijn spaarverlof als reservist werkt.

  3.  

    De werkgever betaalt de werknemer tijdens het reservistenverlof in lid 2 een maandinkomen dat het salaris en andere vaste inkomensbestanddelen en toelagen die de werknemer ontvangt als reservist, aanvult tot het oorspronkelijke salaris en salaristoelage(n) bij de werkgever. De werkgever betaalt minimaal het werknemersdeel van de ABP-pensioenpremies.

  4.  

    In plaats van reservistenverlof kan de werknemer er voor kiezen om de arbeidsduur te verminderen vanwege het werk als reservist. In dat geval heeft de werknemer recht op herstel van de oorspronkelijke formele arbeidsduur als het werk als reservist definitief wordt beëindigd.

  5.  

    De werknemer informeert de werkgever zo tijdig mogelijk over het verlof. Bij een verzoek om langdurig verlof treden werkgever en werknemer in overleg om de bedrijfsbelangen te bespreken.